Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En de menigte van degenen, die geloofden, was [66]een hart en een ziel; en niemand zeide, dat iets van hetgeen hij had, [67]zijn eigen ware, maar alle dingen waren hun gemeen. 66. Dat is, zeer grote enigheid, zo in de leer en in het gevoelen, als in de gemoederen en toegenegenheid tot elkander in liefde en vrede. 67. Zie hiervan hfdst.2 vs.44, en hfdst.5 vs.4.